Dit essay gaat over de prachtige en tegelijkertijd angstaanjagende opdracht aan elk mens om het beste uit zichzelf te halen. Om zonder hulp van anderen - omdat die daarbij vaak alleen maar in de weg staan - alles wat ons aan eigen mogelijkheden in de schepping al is gegeven, te realiseren. Dus om volledig te benutten van wat je aan potentie in je hebt, te worden wie je bent.
In den beginne was het Woord,
en het Woord was bij God,
en het Woord was God.
Johannes 1
De Bijbel is gedurende duizenden jaren door ontelbare mensen op steeds andere wijze gelezen en geïnterpreteerd ('Both read the Bible day and night, But thou read'st black where I read white'. The Everlasting Gospel: William Blake). Dan kan mijn exegese, die mooi past in dit betoog over zelfverwerkelijking, daar ook nog wel bij.
Laten we beginnen met het idee dat iets pas werkelijk is gebeurd als het bewust is waargenomen en meegedeeld aan anderen. Treffend samengevat in Berkeleys beroemde uitspraak 'Esse est percipi' (zijn is waargenomen worden). Maar dan moet die waarneming ook nog via taal worden overgedragen. Zonder die mededeling blijft het solipsistisch (alleen in jouw hoofd). Door die lens gezien kunnen we Johannes 1 lezen. De schepping is dan niet een fysiek gebeuren, maar een bewuste, communicatieve daad: het Woord (Logos) de waarneming (is bij God), maakt de wereld, en deelt zichzelf aan de mensheid. Dus zegt vervolgens Johannes 3: 'Alles is door het Woord geworden' (geschapen door waarneming + deling). 'Zonder het Woord is zelfs niets geworden van wat geworden is'.
In het boek 'Aldus sprak Zarathustra' van Nietzsche is het zelfde idee op een andere manier uitgewerkt. De profeet Zarathustra, afgezant van God, doet een waarneming die hem zo diep treft dat hij niet anders kan dan zijn eenzame hoge plek te verlaten om dit inzicht met de mensen beneden te delen.
Toen Zarathoestra dertig jaren oud was, verliet hij zijn geboortegrond en het meer waaraan hij was geboren, en ging het gebergte in. Hier genoot hij van zijn geest en zijn eenzaamheid en werd tien jaren lang het genieten niet moede. Eindelijk echter veranderde zich zijn hart, en op een morgen stond hij op met het ochtendgloren, trad de zon tegemoet en sprak haar aldus toe: 'Gij groot gesternte! Wat zou uw geluk waard zijn wanneer gij hen niet had die gij verlicht! Tien jaren lang kwaamt ge opwaarts, naar mijn spelonk: uw licht en deze weg zou u verdroten hebben zonder mij, mijn adelaar, mijn slang. Doch wij wachtten u iedere morgen, namen u uw overvloed af en zegenden u daarvoor. Zie ik ben mijn wijsheid zat geworden, gelijk de bij die van de honing te veel gezameld heeft, ik heb handen nodig die zich uitstrekken. Ik zou gaarne schenken en uitdelen, tot de wijzen onder de mensen zich weer eens verheugd hebben in hun dwaasheid en de armen in hun rijkdom. Daartoe moet ik in de diepte stijgen: gelijk gij des avonds doet, als gij heen gaat achter de zee en nog licht brengt aan de onderwereld, gij overrijk gesternte! Ik moet als gij ondergaan, zoals de mensen het noemen tot wie ik wil afdalen'.
De boodschap van Zarathustra aan de mensen in de stad was aan dovemans oren en hij begrijpt dat het geven van ongevraagde adviezen leidt tot niets. Dus klimt hij weer terug naar zijn berg in het besef dat het leven betekenisloos is als je er niet zelf zin aan geeft. In de paragraaf 'Filosofen' zullen we verder zien dat we ons maar moeten beperken tot zelf verwerkelijking en we anderen hoogstens daartoe moeten aanzetten maar we hen vooral vrij dienen te laten in het kiezen hoe ze hun eigen bestaan willen vormgeven.
Bij het lezen van het eerste hoofdstuk van 'Das Wesen des Christentums'
Ludwig Feuerbach(1841) ontwaakte het in mijn onderbewuste sluimerende idee
dat de schepping niet zozeer een fysieke gebeurtenis was maar meer de manifestatie van een zich
ontwikkelend zelfbewustzijn binnen de laatste diersoort. En dat het daarbij niet ging om één
moment - net voor zonsondergang van de zesde dag - maar dat we het 'In den beginne' van Johannes
moeten zien als een aanzienlijke periode.
En net zoals in de geschiedenis komen in de individuele mens inzichten maar langzaam tot rijping.
Soms zelfs helemaal niet.
Verder lezen we in 'Das Wesen...' dat het geloof ontstaat uit een projectie van
menselijke verlangens en behoeften die voortkomen
uit onzekerheid en existentiële angst. Het is dus geen weerspiegeling van een objectieve goddelijke
realiteit, maar een product van de menselijke geest die worstelt met de beperkingen en onzekerheden
van het bestaan en met de eigen onvolmaaktheid.
Hij stelt dat mensen, geconfronteerd met hun eigen kwetsbaarheid, sterfelijkheid en onmacht tegenover
natuurkrachten of sociale druk, een ideaalbeeld van perfectie en almacht creëren. Dit beeld projecteren
ze op een goddelijk wezen, dat zij vervolgens aanbidden. Geloof ontstaat dus uit het verlangen naar
zekerheid, troost en betekenis in een onvoorspelbare wereld. God is in Feuerbachs visie een
antropomorfische projectie van menselijke idealen, zoals liefde, rechtvaardigheid en macht.
De opdracht is, legt hij dan uit, om deze God in ons zelf waar te maken door die eigenschappen
terug te claimen en te realiseren in het menselijk leven, in plaats van ze aan een transcendent wezen toe te
schrijven. 'De mens', zegt Feuerbach dan, 'plaatst zijn God eerst buiten zichzelf vooraleer hij
hem in zichzelf vindt'. Hij noemt dat primitieve in de godsdienst daarom 'het kinderlijke wezen van
de mensheid'.
'De mens', besluit hij tenslotte, 'moet niet passief blijven, maar actief streven naar een
hogere vorm van bestaan'. Het gaat dan om het vermensenlijken van het goddelijke
(theologie als antropologie), wat leidt tot een vervolmaakt menselijk leven.
Deze antropologie gaat volgens Feuerbach dan weer niet zo ver dat de mens ook de schepper van zijn eigen waarden kan zijn. Hij vindt dat er een collectieve, universele menselijke natuur bestaat die voor alle individuen geldt en daarmee een maatstaf moet zijn voor ieders moreel handelen. Een vergelijkbaar concept als het Categorisch Imperatief dat Kant uitwerkt in zijn 'Grondlegung zur Metaphysik der Sitten' (1785), waarin hij wat Feuerbachs de menselijke natuur noemt, definieert als de rede, die aan de ervaring vooraf gaat.
Moraliteit is dan geworteld in deze gedeelde essentie en niet puur subjectief of individueel.
Feuerbach behoudt elementen van christelijke waarden (zoals liefde, empathie en medelijden)
als inherent menselijk en universeel, maar ontdaan van hun goddelijke oorsprong. Het is dus meer een
humanistische, gedeelde ethiek dan een persoonlijke, willekeurige moraal voor elk individu.
Het probleem is dan natuurlijk dat weliswaar het idee van de God buiten ons wordt losgelaten
maar de normen nog wel steeds van buiten komen, nu onder de noemer van de 'collectieve, universele
menselijke natuur'. En, erger nog, die waarden worden ons door anderen voorgehouden, iets waar
Feuerbach ook graag aan mee doet. Hij noemt wel liefde en medeleven maar nergens bijvoorbeeld competitie,
kracht, strijd of de gerechtigde wraak (nemesis). Hier lijkt hij dus, ondanks zijn poging het christendom te
seculariseren, impliciet de christelijke morele idealen te herintroduceren, maar nu in een humanistische
verpakking. Hij ontmantelt de goddelijke metafysica, maar behoudt een moreel kader dat sterk lijkt op wat
hij bekritiseert, zonder de rauwere aspecten van de menselijke natuur volledig te aanvaarden.
We moeten het Ludwich maar vergeven. Hij leefde in de 19e eeuw en door zijn rabiate ideeën vervreemdde
hij van zijn academisch milieu, kon nog maar moeilijk aan het werk komen, verarmde en vereenzaamde. Herkenbaar!
Nietzsche, de 'filosoof met de hamer' valt hem op daarop wel aan. Hij noemt Feuerbachs
focus op liefde en medelijden een voortzetting van de christelijke 'slavenmoraal', die zwakte
verheerlijkt en krachtige, levensbevestigende impulsen zoals strijd en macht onderdrukt.
In zijn 'Zur Genealogie der Moral' bekritiseert hij dergelijke waarden als een product
van ressentiment en weekheid, in plaats van een authentieke expressie van het leven.
Hij nam het idee over dat als wij God geschapen, dus verwekt hebben, wij ook de macht hebben om hem te
doden. En over wat ons dan vervolgens te doen staat schreef hij de volgende dramatische tekst:
Hebben jullie niet gehoord van die dolle mens, die op een heldere ochtend een lantaarn opstak,
de markt opliep en onophoudelijk schreeuwde 'Ik zoek God, ik zoek God'.
Als hij wordt uitgelachen door de massa op het plein die hem vragen waar hij dan denkt dat God is
heengegaan gaat hij verder met: 'Ik zal het jullie vertellen, Wij hebben hem gedood - jullie en ik!....
Is de grootte van deze daad niet te groot voor ons? Moeten we niet zelf goden worden om haar waardig
te lijken?'
Maar zijn toehoorders keken hem bevreemd aan en tenslotte gooide hij zijn zijn lantaarn op de grond
zodat die in stukken viel en uitdoofde. 'Ik kom te vroeg' zei hij vervolgens,
'het is mijn tijd nog niet.' En dan eindigt eindigt het eerste deel van het boek met de uitroep:
'Dood zijn alle goden, nu willen wij dat de Übermensch leeft'.
ten dage dat gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden,
en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
Genesis 3:4
Niet alleen het 'In den beginne...' van Johannes1 moeten we interpreteren als een lange periode waarin het zelfbewustzijn zich geleidelijk ontwikkelt (zie ook de evolutiesychologie: van primaat tot homo sapiens). Het eten van de appel kan dan gezien worden als het begin van een langzaam, pijnlijk maar prachtig, groeiend zelfbewustzijn. Dus geen Big Bang, maar een zaadje dat wortel schiet in de menselijke geest. Genesis 3-4 voegt daar nog een dramatische ontwikkeling aan toe: van de zalige onwetendheid van vóór de hap, naar de angstaanjagende opdracht tot zelfverwerkelijking erna.
Laten we nu eens kijken wat deze ideeën in de praktijk zouden kunnen betekenen voor de
zelfverwerkelijking. En vooral naar de barrières die we daarbij hebben te overwinnen.
Dan moeten we te rade bij de psychologen, maar welke?
Eind 19e eeuw zien we de psychoanalyse (Freud) ontstaan met de nadruk op de zieke mens die geregeerd
wordt door een onbewuste dat weigert te worden verklaard of beheerst door het bewustzijn.
Vanaf 2013 (Watson) volgt daarop het behaviorisme, een stroming die de mens een vrije wil
en waardigheid ontzegt (Skinner: beyond freedom and dignity) en vindt dat de maatschappij zo
moet worden ingericht dat de mens automatisch tot het goede wordt gedwongen; zonder zich druk
te maken over de vraag welke mensen die maatschappij dan op die manier vorm moeten gaan geven,
wat 'het goede' betekent en of dat voor iedereen hetzelfde is.
Als reactie op deze eerste twee stromingen ontstaat in de jaren 1950-1960 de
'Third force psychology', ook wel humanistische psychologie genoemd met sleutelfiguren
als Abraham Maslow, Carl Rogers en Charlotte Bühler. Zij leggen de nadruk op zelfactualisatie,
persoonlijke groei, vrije wil en een holistische benadering van de mens.
Ze hebben wel oog voor de christelijke deugden zoals liefde en goedheid omdat ook zij hun wortels hebben
in dezelfde traditie, maar ze streven tegelijkertijd naar een seculiere, mensgerichte benadering.
Bij de humanistische psychologen komt de christelijke liefde terug in een geseculariseerde vorm.
Voor Rogers is dat de 'onvoorwaardelijke positieve waardering': een empathische, niet-oordelende
acceptatie die wederzijds persoonlijke groei bevordert en relaties harmoniseert. Dat is iets anders dan
het christelijk agape: de opofferende, goddelijke compassie die puur gericht is op het welzijn
van anderen in plaats van zelfacceptatie.
Ook met betrekking tot volgzaamheid verschilt de third force psychologie van de christelijke traditie.
Gehoorzaamheid aan externe autoriteiten, zoals goddelijke geboden, wordt afgewezen ten gunste van
autonomie en zelfbestuur. Rogers bekritiseert volgzaamheid als het accepteren van heteronome controle die
het authentieke zelf vervormt, en pleit voor een 'organismic valuing process' waarbij innerlijke
ervaringen leidend zijn. Hij verwerpt de christelijke gehoorzaamheid, die hij ziet als een
nodeloze onderwerping aan God en legt de nadruk op persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid die leidt tot
het afwijzen externe ethische normen en daarmee tot het ontkennen van zonde
Ook Erich Fromm kunnen we zien als een aanhanger van deze beweging. Hij bekritiseert in zijn werken zoals
Fear of Freedom (1941) en You shall be as Gods (1966) de opvoeding door ouders, staat en kerk
als mechanismen die de zelfrealisatie van het individu belemmeren.
Ouders fungeren door wat hij de patriarchale opvoeding noemt, als 'psychologische agenten'
van de samenleving. Zij vormen het 'sociale karakter' van het kind - een set gedeelde eigenschappen
die de samenleving nodig heeft om te overleven - door normen en waarden over te dragen die passen bij
de economische en sociale structuren. Die structuren leggen niet alleen de daarbij passende normen op,
maar geven ook een ideologie door, die geworteld is in religieuze en culturele tradities. Dit versterkt
de vervreemding en angst voor vrijheid, omdat patriarchale opvoeding het kind leert zijn eigen kracht te
vrezen en te vertrouwen op externe autoriteit. Dat maakt het moeilijk om de positieve vrijheid te bereiken
die nodig is voor zelfrealisatie, waarbij het individu zijn unieke potentieel ontplooit.
De staat breidt, via langdurig, eenvormig en verplicht onderwijs (leerplicht), deze
belemmeringen uit door scholen in te richten als instituties voor sociale orde en ideologische controle.
Autoritaire elementen in de staatsopvoeding - openlijk (straffen, dogmatische discipline) of verborgen
(subtiele manipulatie via suggestie en sociale druk) - creëren angst voor vrijheid. Angst,
schuld en schaamte worden ingezet als pedagogische hulpmiddelen, wat leidt tot vervreemding en een
'pathologie van normaliteit' waarin conformiteit wordt beloond, kritisch bewustzijn wordt onderdrukt
en daarmee de zelfverwerkelijking belemmerd.
De kerk kan ook een instituut zijn dat de zelfrealisatie belemmert. Niet als een louter geïsoleerde
kracht maar als een sociaal-psychologisch mechanisme dat nauw verweven is met de hiervoor genoemde autoritaire
structuren: opvoeding en onderwijs. Maar in zijn The dogma of Christ (1955) brengt Fromm wel een nuance aan.
Enerzijds schetst hij de autoritaire godsdiens die gehoorzaamheid en de afhankelijkheid van en onderwerping
aan een hogere macht bevordert met de volgende woorden:
The God of the Bible is a father-god, the projection of the patriarchal family onto the universe. [...] In authoritarian religion, man projects his own powerlessness onto God, and in submitting to Him, he seeks to escape from his own freedom and responsibility.
maar hij laat ons ook de humanistische religie zien die we bij Spinoza, Boeddha en de vroege Jezus
(van vóór de herinterpretatie van zijn woorden door b.v. Paulus en
Augustinus) tegenkomen.
Overigens; waar Feuerbach, ondanks zijn poging het christendom te seculariseren toch weer - maar nu in humanistische
verpakking - de christelijke morele waarden via de achterdeur binnen liet, zien we iets dergelijks bij Fromm.
Want als hij spreekt over het realiseren van de menselijke behoeften gaat het ook hier vooral om liefde en
verbondenheid maar komen we de Nietzscheaanse, zoals 'moed', 'strijd' of de 'innerlijke motivatie
om iets betekenisvols te scheppen en obstakels te overwinnen' weer niet tegen.
Charlotte Bühler, de derde Third Force psycholoog die we in dit kader bespreken, voegt hier de
door haar gemuntte term 'Funktionslust' aan toe. Daarmee bedoelt ze het plezier en de
drang die een kind ervaart bij het uitoefenen van een nieuwe functie of vaardigheid, zoals het
herhaaldelijk en eindeloos oefenen van een beweging of spel. Het kind herhaalt de activiteit omdat
het er vreugde in vindt en het een bevredigende ervaring is, wat hem helpt met het ontwikkelen van
zijn vaardigheden en het omgaan met nieuwe, soms beangstigende, ervaringen.
Dit zien we bij jongetjes die nog niet met de hier en nu heersende gender dysforie zijn
geïnfecteerd. Die klimmen in hoge bomen, springen over iets te brede sloten, proberen dun ijs
uit, stoken fikkies, houden wedstrijdjes ver pissen en doen mee aan sportcompetities waarbinnen ze hun kracht
meten met anderen.
We leven in een samenleving die bijna alle risico’s en negatieve gevolgen van het eigen gedrag wegneemt
(helmplicht, veiligheidsgordels, suikertax, sociale vangnetten, vaccinaties tegen van alles en nog wat enz.).
Dit
‘safetyism’
tast uiteindelijk onze weerbaarheid en waardigheid aan.
Wat er achter ons en wat er voor ons ligt,
is niets vergeleken met wat er in ons ligt.
Ralph Waldo Emerson
transcedentalist.
Nu is het zaak deze theorieën om te zetten in de praktijk van het eigen leven. Allereerst moeten we daarvoor onszelf leren kennen: 'Gnothi seauton' zoals we dat op de ingang van de tempel van Delphi zien staan. Maslow kan ons daarbij helpen. Hij introduceerde de term peak experiences, die worden gekenmerkt als momenten van intens geluk, verwondering, eenheid, transcendentie of diepe betekenis - vaak spontaan, maar soms ook opgeroepen door kunst, natuur, liefde, kracht, creativiteit, plotseling inzicht of het delen van kennis en ervaringen. Het zijn momenten waarop je volledig jezelf bent - zonder zoeken. Door ze bewust te maken, breng je dat authentieke zelf van flits naar iets van blijvende waarde. Dat is niet iets van een hogere, onbereikbare orde. Want, zoals hij zegt:
'The great lesson from the true mystics is that the sacred is in the ordinary, that it is to be found in one's daily life, in one's neighbors, friends, and family, in one's backyard.'
Ieders leven is rijk aan piekervaringen. En de kunst is de herinnering daaraan op te halen en te bedenken wat de relevantie ervan is op dit moment, in deze situatie. Hier volgen er twee die voor mij van betekenis waren en bleven.
1. Wakker gekust
In 1964 ontmoette ik in Melbourne een jonge vrouw waar ik op slag verliefd op werd. Ik was stuurman op
het ms. Straat Johore dat een dienst tussen India en Oost Australië onderhield. In die haven
werd toen in de weekends niet gewerkt zodat ik een paar dagen bij haar kon logeren. Ze bleek lerares
te zijn, enorm belezen en met name Nietzsche had haar belangstelling. 's Avonds las ze me stukken voor
uit Thus Spoke Zarathustra en vertelde wat die voor haar betekenden. Als zulke teksten - aan het begin
van dit essay staan de eerste alinea's uit dat werk - tot je komen in de dagen van je man-wording zijn
ze onvergetelijk. Ook omdat het een boek is dat je niet alleen tot je neemt met je verstand maar vooral
met je gevoel.
Dat weekend maakte een ander mens van me. Doordat zij op zachte en natuurlijke manier de leiding nam
ging het hartstochtelijke van de eenwording (eros) over in een bijna hemelse intimiteit (agape).
Ook hierin was zij mijn lerares. Zo'n ervaring heeft een enorm effect op je zelfvertrouwen. Je voelt je,
in mijn geval eigenlijk voor het eerst in een hele lange tijd, volledig geaccepteerd. In één klap
kan je, lijkt het, de hele wereld aan. Met als gevolg dat ik een paar maanden later ontslag nam als
koopvaardij officier en me meldde als kandidaat voor de opleiding tot jachtvlieger bij de KLu. Ook al was
me verteld dat slechts 1 op de 300 dat einddoel bereikt.
2. Eerste solovlucht
Dat is één van de meest iconische peak experiences in de luchtvaart en een extreem rijke bron voor zelfkennis.
Hieronder mijn ervaring er mee.
Dag: 20 oktober 1965. Plaats: KLu vliegbasis Woensdrecht. Ik heb 13 uur en 49 minuten vliegles achter
de rug en zit in de
Fokker S11
, nr. E22. Dan gebeurt het:
In die vlucht van 5 minuten verandert het leven. Naast het besef van kwetsbaarheid is er het gevoel van
pure autonomie. Vanaf dit moment leef je pas echt als je zelf aan het roer staat; letterlijk en figuurlijk.
Je was leerling, je bent vlieger geworden. Er is een grens doorbroken. Het 'dit kan ik' herhaalt
zich in werk, relaties en sport. Kernwaarden zijn nu: Vrijheid (geen bemoeienis), meesterschap
(technische beheersing) en zelfvertrouwen (geen externe validatie nodig).
Dat klinkt mooi, maar het maakt het leven er niet gemakkelijker op. Iemand die geschapen is voor
autonomie, precisie en het doorbreken van grenzen, sterft van binnen als hij die waarden niet realiseert
- ook al leeft hij nog.
Two roads diverged in a wood, and I -
I took the one less traveled by
Robert Frost
Tien jaar (zie Zarathustra: ...Eindelijk echter veranderde zich zijn hart...) nadat mijn lerares
tijdens ons intiem samenzijn háár zaadje in mij had geplant, ontkiemde het. Ik werd leraar,
een levensgevaarlijk beroep (voor anderen), net als dominee trouwens. Omdat de toehoorders
vaak de neiging hebben je wetenschappelijke of bijbelse evangelie zomaar te geloven en niet bij andere
bronnen of, beter nog, diep in zichzelf op zoek gaan naar kennis en waarheid.
Voor de afsluitende paragrafen en de conclusie pak ik nog een paar piekmomenten samen.
3. Mentor
In het achtste en laatste jaar van mijn loopbaan bij de KLu werd ik onverwacht mentor; een functie
waar de squadronleiding mij eigenlijk helemaal niet geschikt voor achtte: te vrijgevochten, te wild.
Maar een
jonge ambitieuze vlieger.
had degene die hem was toegewezen geweigerd en voor mij gekozen.
Het werd een schitterende ervaring, leerzaam voor ons allebei. Wij daagden elkaar constant uit om tot de grenzen
van ons kunnen te gaan, wat er ook wel toe geleid zal hebben dat wij in de in de weapons meet dat jaar met
miniem verschil eerste en tweede werden.
4. Zeilreis
Na mijn luchtmacht tijd besloot ik een lange
zeilreis
te maken. Na een enerverende tocht met een zware storm in
de Golf van Biskaye en de nodige averij liet ik het schip in Lissabon achter om eerst weer als stuurman wat geld
te verdienen om het in de zomer daarop terug te varen. Mijn vriendin besloot dat ze mee zou gaan, dus dat gebeurde.
Het was vlak na de anjer revolutie en verboden zomaar het land uit te varen.
Wij hadden geen zin in vertraging en op een druilerige nacht met weinig zicht voeren we zonder verlichting
de Taag af, de vrije zee tegemoet. Het werd een gedenkwaardige tocht. Pikzwarte nachten met een zulke heldere sterren
dat je de hemellichamen wel leek te kunnen plukken. Een bloedrood ondergaande zon alsof de horizon in brand stond.
Dolfijnen die meezwommen, al spelend met hun snuit tegen de boeg tikten en fluorescerende strepen trokken in het water.
Maar ook gevaarlijke passages die ons best het leven hadden kunnen kosten. Die ervaringen zullen er wel toe hebben
bijgedragen dat we de rest van ons leven bij elkaar zijn gebleven. Na al die indrukken met elkaar gedeeld te hebben en
er op vertrouwend samen elk probleem de baas te kunnen, maakte deze reis tot een ware piekervaring.
5. Programmeur
Tijdens de avondopleiding voor leraar Wis- en Natuurkunde verdiende in mijn geld als programmeur bij het CBS.
Daar had ik ergens in een hoekje een ongebruikte computer (HP 9830A; een verre voorloper van de PC)
gevonden. Ooit door iemand aangeschaft die inmiddels alweer was vertrokken en niemand kon er meer wat mee.
Er was wel een manual voor het operating system bij en een boek over programmeren. Die nam ik mee
naar huis en twee weken later kon ik allemaal dingen automatiseren die daar toen met eenvoudige rekenmachientjes
of gewoon met de hand werden gedaan. Het schijven van elegante en effectieve codes was een
zo euforische ervaring dat mijns inziens iedereen dat plezier gegund moest worden. Ik ging cursussen geven en op
alle 13 afdelingen verschenen kleine computers met door mij opgeleide programmeurs.
6. Eigen kinderen
Ook de geboorte van je kind is natuurlijk een piekmoment. En je geniet daarna van al die dingen die Bühler
manifestaties van Functionslust noemt.
Een reis in een passagiersvliegtuig begint doorgaans met instructies door een stewardess of purser (m/v/x). Over nooduitgangen,
zwemvesten bijvoorbeeld en ook over het gebruik van zuurstofmaskers. Daarbij wordt aan ouders met kinderen geadviseerd
eerst hun eigen masker op te zetten en dat pas van hun spruit. Als je even dieper doordenkt, is dat logisch.
Deze metafoor maakt duidelijk wat de strekking van dit essay is. De ontwikkeling van jezelf is geen puur egoïsme
want hoe beter je daarin slaagt, hoe meer je voor anderen kunt betekenen.
Ik werd gekozen als mentor (3) omdat de jonge,
meer dan gemiddeld ambitieuze vlieger het idee had dat ik voor hem iets kon betekenen. Uit de vreugde die ik had
beleefd aan het mezelf leren programmeren (4) kwam automatisch de behoefte om die vaardigheid met anderen te delen.
En iedere ouder (4) kent het gevoel dat hij alles wat hij kan en weet, dolgraag doorgeeft aan zijn kinderen.
Levinas heeft Nietzsche verweten dat diens focus op zelfbevestiging de Ander reduceert tot een middel voor de
eigen groei. Nietzsche zegt op zijn beurt dat zelfverheffing de voorwaarde is voor elke vorm van zorg die niet in
zelfopoffering eindigt.
Nu terug naar de lerarenopleiding en wat er volgde:
Bij de scholing tot docent heerste het begin zeventiger jaren nog het behavioristisch paradigma. Onderwijs werd
gezien als het vullen van lege vaten en niet, zoals Socrates ons al eeuwen eerder had voorgehouden, als het
ontsteken van een vlam.
Pas na mijn 50e, in de doctoraalfase van mijn studie pedagogische wetenschappen begon ik buiten het standaard
curriculum om mensen als Fromm te lezen die mij attendeerden op de gevaren van opvoeding en onderwijs. En dat
heeft niet alleen de manier van lesgeven maar ook mijn omgang met anderen fundamenteel veranderd.
'Slûge soe ek mar stoar earder', zeggen de Friezen kort en bondig. Nu, ruim voorbij mijn 80e, beginnen zowel hart als hoofd te haperen en wordt het de hoogste tijd de rekening op te maken. Hoe zit het nu met die zelfverwerkelijking? Het is al wel duidelijk dat het ultieme doel niet gehaald zal worden. Maar goed, het gaat om de reis en niet per se om de bestemming. Laat me dan maar tevreden zijn niet alleen de bewegwijzerde platgetreden paden te hebben gevolgd, maar ook vaak een eigen route door onbekend terrein. En met het besef dat het leven geen andere - niet van buiten, niet van boven - zin heeft dan die welke we er zelf aan geven. Nooit mooier verwoord dan in de slotzinnen Camus’ De mythe van Sisyphus’: ‘La lutte elle-même vers les sommets suffit à remplir un cœur d’homme: il faut imaginer Sisyphe heureux.’ Ja, denk maar dat ik gelukkig ben...